SchaakMagazine: interview met arbiter Geurt Gijssen

De bekendste schaakarbiter van Nederland, Geurt Gijssen, werd in augustus tachtig. Hij is erelid van schaakvereniging SMB, van de FIDE en sinds de bondsraad van juni ook van de KNSB. Reden voor een uitgebreid interview.

Gijssens carrière startte in Nijmegen, de stad waar hij al bijna zijn hele leven woont. ‘Ik was speler en teamleider van het eerste team van SMB en bestuurslid. Toen er een kampioenschap van Nijmegen volgens Zwitsers systeem werd georganiseerd, heb ik mij in dit systeem verdiept. Later heb ik er met Wil Haggenburg een boekje over geschreven. In 1973 werd ik arbiter bij het Nederlands Kampioenschap tot 13 en tot 16 jaar, dat was in het Nijmeegse Canisiuscollege, onder leiding van Pater Krekelberg.’

‘Ik werd in 1977 arbiter bij het Open NK en daar vroeg Ad Bestman, toen burgemeester van Abcoude, maar ook president van de International Braille Chess Association, me voor de Blindenolympiade die hij in 1980 organiseerde in Noordwijkerhout. In 1979 had ik bij het IBM toernooi mijn laatste norm voor internationaal arbiter (IA) behaald. Je kon toen IA worden als je vier internationale toernooien had geleid en geen grote fouten had gemaakt. In 1983 was ik bij het Europees teamkampioenschap in Plovdiv, captain van het Nederlandse team. Tijdens dat toernooi introduceerde Jan Timman me bij de organisatoren van Interpolis, die een nieuwe arbiter zochten.’

‘In 1985, tijdens het NK in Hilversum, vertelde John v/d Wiel me dat hij een Belg kende die me wilde spreken in verband met een toernooi in Brussel. Ik dacht dat John me in de maling nam, want we maakten altijd geintjes. Maar het was serieus en zo ben ik bij de Swifttoernooien van Bessel Kok gekomen. In 1985 kwam Ohra erbij en in 1987 VSB. Dus ik rolde er gewoon in. In 1985 kon ik met mijn baan als wiskundeleraar en decaan stoppen. Daarna deed ik zo’n zeven tot tien toernooien per jaar. In 1987 mocht ik tot mijn verbazing de match om het wereldkampioenschap tussen Kasparov en Karpov leiden.’

Wat maakt een goede arbiter? Volgens Gijssen moet je goed met individuen kunnen omgaan en slecht nieuws goed kunnen brengen. ‘Ik heb van mijn schoolperiode veel geleerd. Als decaan moest ik vaak besluiten verdedigen en de slechte boodschap brengen. Ik moest dan “nee” verkopen als bijvoorbeeld een leerling naar een hogere afdeling wilde. Ik zei nooit dat iets moest, maar ik ging erover praten. Ik kon dat goed opbrengen, had daar veel geduld voor. Als arbiter moet je proberen de boodschap zo te brengen dat beide spelers het logisch vinden. Tijdens een partij is dat niet zo moeilijk. Dan gaat het om zaken die je vaststelt, zoals een vlag die is gevallen, een illegale zet, of een losgelaten stuk. Dat is meestal moeilijk te ontkennen.’

 

‘Toch kun je als arbiter iets missen. Kasparov speelde tegen Judith Polgar zijn paard van d7 naar c5 en toen ineens naar f8. Maar hij had het op c5 losgelaten. Judith vertelde mij dat Kasparov haar daarna niet meer aankeek. Er is beeld van, maar alleen als je het filmpje heel vertraagd afdraait, kun je zien dat hij het stuk losgelaten heeft. De Spaanse arbiter zei dat er niets aan de hand was. Dat had hij niet moeten doen. Hij heeft het niet gezien en dat had hij moeten zeggen. Hij stond bij het bord en noteerde de zetten, in tijdnood, dan heb je je ogen niet constant op het bord. Deze arbiter was een perfectionist, hij deed alles zo keurig en was kundig en betrouwbaar, er zou nooit een leugen uit zijn mond komen.’

 

Rondom partijen is het werk van een arbiter vaak lastiger. ‘Zo hadden Kasparov en Karpov een partij afgebroken in remise stand. Volgens de etiquette moest Karpov bellen om remise aan te bieden. Maar dat deed hij maar niet. Totdat ik een telefoontje kreeg van zijn chauffeur en vertaler. Toen ik Kasparov belde over het remiseaanbod, kreeg ik hem niet aan de lijn. Dan weet je dat er een spelletje wordt gespeeld tussen die twee en moet je gewoon meedoen. Dus ik deed net alsof m’n neus bloedde. Karpov wilde vervolgens zijn remiseaanbod intrekken. Dat kon natuurlijk niet. Toen er verder gespeeld moest worden, wilde Kasparov wel voor remise tekenen. Karpov liet ik stoom afblazen, hij vertelde wat er bij eerdere partijen was voorgevallen, ik maakte de envelop open en hij tekende. Dat was nooit gelukt als ik het op haar en snaar had gespeeld. Zo loste het zich vanzelf op. Maar je moet wel veel geduld hebben.’

 

‘Mijn schoonmoeder was trouwens spinnijdig want ik kon niet mee op een uitje omdat ik op het remiseaanbod moest wachten. Ze is 96 geworden en haar hele leven kwaad gebleven op die kerel! Maar als arbiter mag je nooit boos worden. Je bent er voor de spelers. De spelers zijn er niet voor jou. Al lijken sommige arbiters dat wel te denken. Je hebt verplichtingen naar het organisatiecomité en naar beide spelers. Je moet erop toezien dat ze zich correct gedragen. Ik vind daarom ook niet dat je alleen maar kunt reageren als één van de spelers klaagt. Veel arbiters reageren maar ageren niet. Nu ja, ik ben van een andere school.’

 

‘Als arbiter ben ik niet onomstreden, ik heb niet alleen maar vrienden. Soms wordt er negatief over mij geschreven. Besluiten die de FIDE neemt, worden gezien als besluiten van mij. De FIDE spelregels mogen eens in de vier jaar veranderen. Per 1 juli zijn nieuwe regels ingegaan. Wegens omstandigheden heeft het dit keer vijf jaar geduurd, over drie jaar veranderen ze weer, dan is dat recht getrokken. De spelregelcommissie, waarvan ik de voorzitter ben, komt met voorstellen. We hebben vooroverleg met het bestuur van de FIDE. Vervolgens beslist de algemene vergadering. Daar zitten alle lidstaten in, dus ook de KNSB. Het is te vergelijken met hoe het bij de Nederlandse schaakbond werkt: het bestuur komt met voorstellen, de bondsraad beslist.’

 

‘De arbiter is een politieagent. Je moet een aantal wetten uitvoeren die het hogere gezag heeft verordonneerd. Je kunt het wel met die wetten oneens zijn, maar dan moet je geen politieagent worden. Bij de match om het wereldkampioenschap tussen Kramnik en Topalov, in 2006, besloot de commissie van beroep om de privé-toiletten te sluiten en volgens het reglement had de commissie deze macht. Kramnik kwam uit protest niet tijdig opdagen voor de volgende partij. Dan moet ik die voor hem verloren verklaren. Dat kan niet anders.’

 

‘Achteraf zei Kramnik dat hij zijn besluit om niet te spelen, waarschijnlijk te emotioneel had genomen. Ik ben erg boos geweest over sommige commentaren op mijn beslissing. Ze mogen best schrijven dat ik de slechtste wedstrijdleider ter wereld ben, maar niet dat ik dingen doe die in strijd zijn met de regels. Dat is niet zo. Ik kon niets anders dan die partij verloren verklaren. Het wrange was ook dat een van deze criticasters niet op de hoogte was van de vigerende reglementen.’

 

‘Ik heb een column op de internetsite ChessCafe.com, waarin ik de regels toelicht. Over de nieuwe regels heb ik al negen A4-tjes aan vragen binnen gekregen! Dat je je mobieltje niet meer bij je mag hebben, is een heikel punt. Ik begrijp dat iemand bereikbaar wil zijn. Maar je kunt op zoveel manieren misbruik maken van zo’n telefoon, dat is gebleken. Bij een professioneel toernooi zou je wellicht een kluis kunnen hebben, waarin je ze opbergt. Een toernooicomité mag minder zware straffen opleggen dan het verlies van de partij, als ze je met een telefoon zien. Maar als het alleen bij waarschuwen blijft, helpt dat natuurlijk niet.’

 

‘Tegenwoordig worden er terecht veel maatregelen getroffen tegen bedrog. Dat is om de spelers te beschermen, niet om de arbiter een plezier te doen. Als iemand een goede partij speelt, wordt er snel beweerd dat hij met behulp van een computer speelt. Dat is heel vervelend. Heel vaak is het niet terecht. Iemand die zo beschuldigd wordt, volg ik en dan zie ik dat hij echt alleen naar buiten gaat om te roken. Dat geldt niet voor Sébastien Feller die op de Olympiade in code zetten doorkreeg van Hauchard, die ze weer via sms kreeg van een ander die met een computer analyseerde. Feller had ik in een Aeroflot toernooi al een waarschuwing gegeven vanwege veel praten met Hachard.’

 

Heeft Gijssen weleens een verkeerde beslissing genomen? ‘Ik ga waarschijnlijk de geschiedenis in als de man van de onterechte remiseclaim van Carlsen tegen Morozevich. Ik kende de claim toe. Het was weliswaar driemaal dezelfde stelling, maar niet in ieder van deze stellingen was dezelfde speler aan zet. Ik ontdekte dit zelf als eerste, binnen een minuut. Ik dacht, er klopt iets niet. Carlsen kon ik nog terughalen. Maar Morozevich was ‘m al gesmeerd. Die liep steeds rond en wilde niet bij het afhandelen van de remiseclaim zijn. Dat had ik niet toe moeten staan, ik had hem naar het bord moeten halen. De stelling was waarschijnlijk remise, maar daar gaat het niet om. Ik zat fout.’

 

Aan welk toernooi bewaart Gijssen de mooiste herinneringen? ‘Ik heb genoten van een heleboel mooie toernooien. Ik ben bang dat ik een toernooi tekort doe met een uitspraak. Die eerste WK match Kasparov – Karpov, in Sevilla, was natuurlijk een hoogtepunt. Dat was heel nieuw voor mij, heel uitdagend. Ik heb wel veel fouten gemaakt, ten koste van mezelf. Ik zei bijvoorbeeld dat ik tussen 9 en 12 uur bereikbaar was voor de spelers, daar heb ik in hun volgende match van half 12 tot 12 van gemaakt.’

 

‘De toernooien van Van Oosterom waren heel bijzonder. Daar hing zo’n relaxte sfeer. Er waren twaalf deelnemers, maar er speelden er maar zes tegelijk. De anderen kwamen kijken en samen analyseren. Er werden uitjes georganiseerd, ook voor de aanhang, familie en begeleiders. Dat was ontzettend gezellig. Ik mis die toernooien wel. Van Oosterom’s dochter Melody is nu 23. Een week nadat ze geboren was, sprak ik Van Oosterom in Amsterdam en zo is de Melody Amber toernooienreeks begonnen. Verder heb ik alle tien de VSB toernooien gedaan, vier van de zes GMA worldcup toernnooien, Interpolis, de grote Zwitserse toernooien van Aeroflot. En het Siciliaanse toernooi in Buenos Aires, dat was echt genieten. We aten in restaurants waar de tango werd gedanst. De herinneringen zitten ook in de schil van het toernooi, de dingen eromheen, de mensen die je ontmoet.’

 

‘Zo kom ik heel graag in Oost-Europa, in Georgië, Armenië en in Kalmukkië. De mensen zijn er gewoner. Ze hebben een soort gastvrijheid waar ik echt op kick, je wordt uitgenodigd om bij mensen thuis te komen eten. In 1998 ben ik voor de Olympiade in Elista naar fabrieken geweest om de stoelen en tafels uit te zoeken. Die staan er nog, dat is een mooie gedachte. Ik heb heel Kalmukkië gezien, paardenmelk gedronken, in de Kaspische Zee gezwommen.’

 

Gijssen heeft enorme veranderingen gezien, vooral onder invloed van de techniek. ‘Toen ik in 1973 begon, speelden we met analoge klokken en waren er bijvoorbeeld nog hangpartijen, ook bij de jeugd t/m 13 jaar! Als je dat nu aan een jeugdschaker vertelt, weet hij niet wat het is. Je kon nooit een tussenstand opmaken, je zat altijd met twee of drie partijen zonder resultaat. Ik denk dat het laatste FIDE toernooi waarin werd gespeeld met afgebroken partijen, de match tussen Karpov en Kamsky was, in 1996 in Kalmukkië. Daar was in het voortraject nog grote ruzie over.’

 

In 1987 werd ik voor het eerst geconfronterd met electronische klokken, die werden aangeboden bij het wereldkampioenschap snelschaak in Brussel. Kasparov hield dat tegen: ‘No way!’, zei hij. In 1992 werd de electronische klok voor het eerst gebruikt, in het Ambertoernooi en bij Interpolis. Nog weer later kwam de Fischer modus (tijd per zet erbij). In 1990 deed de computer zijn intrede, bij de WK match Kasparov – Karpov. Ik herinner me dat ze toen voor het eerst met behulp van een computer naar de partijen keken en onthutst waren over de zetten die ze hadden gemist! Als je vroeger een teamwedstrijd in het buitenland speelde, sprak je tevoren af wie welke boeken meenam, zoals de Informators met openingsnieuwtjes. Tegenwoordig zit alles in een laptop!’

 

‘We zijn op een keerpunt gekomen, computers komen niet alleen in positieve zin in beeld, maar ook bij fraude. Bovendien gaat het creatieve element uit het spel. De secondanten van WK matches zitten hele nachten achter de computer naar varianten te kijken. Ze voeren maar in en in en kijken wat er dan uitkomt. Bij de opening van het laatste Nederlands Kampioenschap zei Tiviakov dat hij veel meer kans zou hebben als er niet zoveel partijen van hem werden gepubliceerd. Hij noemde mensen papagaaien: ze doen graag na wat een ander heeft bedacht. Ze proberen elkaar vliegen af te vangen, met hulpmiddelen. Die kant gaan we op.’

 

Gijssen is tegenwoordig zelf weer aan het schaakbord te vinden. ‘We hebben een team van twee tachtigers, twee zeventigplussers, één speler van zestig en één van vijftig. Het is heel gezellig, niks hoeft, alles mag. We spelen in de derde klasse OSBO, ik heb 5,5 uit 7 gescoord. Het vergt veel van me, vooral nachtrust. Ik kijk meteen na de partij met het computerprogramma Rybka wat ik fout heb gedaan en dan blijft het maar malen. Ik wil graag zien waar de omslag heeft plaatsgevonden, waar het beter had gekund.’

 

‘Fysiek begin ik wel te voelen dat ik een tachtiger word, maar eigenlijk kan ik het niet geloven. In 2007, ik was toen 73, brak in mijn heup in Moskou. De val was een omslagpunt in mijn leven. Ik mocht daarna niet meer hardlopen, dat was afschuwelijk. Ik trimde nog drie keer per week een rondje van 7 kilometer, in het bos achter mijn huis. Het was een goede uitlaatklep, het maakte mijn hoofd helemaal leeg.’

 

Gijssen is nog steeds actief als arbiter en ook als verzamelaar. Mede dankzij zijn wedstrijdleiderschap, heeft hij een indrukwekkende schaakverzameling aan kunnen leggen. ‘In 1980 was ik assistent-arbiter in Amsterdam, Jenny Withuis gebruikte de notatievellen voor het toernooibulletin en gooide ze daarna weg. Daarmee verdween een stuk schaakhistorie! Ze haalde ze voor mij uit de prullenbak. Een notatieformulier van Timman- Karpov getekend door beide spelers, iets mooiers is er niet. Inmiddels heb ik heel wat toernooien ingebonden thuis liggen. Nu zijn mensen jaloers op mijn verzameling, maar ik vond het logisch om toernooizaken te bewaren, zoals posters en menukaarten, ondertekend door de spelers.’

 

Gijssen is lid van de Ken Whyld Association, een internationale vereniging van schaakverzamelaars, genoemd naar de Engelse schaakhistoricus Kenneth Whyld die in 2003 overleed. ‘Twee keer per jaar is er een veiling en daar vergaderen we ook. We hebben 185 leden, het zijn wel allemaal grijze koppen. Er is nu één jongen van 23 jaar bijgekomen. Ik heb er een lezing bijgewoond: Verzamelen, een lust of een last. Ik schrok van de overeenkomsten met mensen die verslaafd zijn. Je wilt je verzameling compleet hebben en rust niet voordat je een bepaald boek in je bezit hebt. Op veilingen worden prijzen daardoor opgedreven. Zo ging er een programmaboekje van de Olympiade weg voor 900 euro!’

 

Wordt het geen tijd voor zijn eigen boek, met memoires? ‘Ik heb van de eerste tweekamp een dagboek bijgehouden maar daarna niet meer. De verhalen worden gekleurd, na verloop van tijd. Je moet je afvragen hoe dicht je nog bij de waarheid zit. Je loopt het risico dat je je eigen rol steeds belangrijker maakt en er alleen uithaalt waar je als arbiter gloreerde. Dat schept een verkeerd beeld.’